Neanderthalers slaan voor een korte tijd openluchtkampen op, verzamelen voedsel, gaan op jacht. Om met succes te jagen moet je communiceren, samenwerken, plannen en afspraken maken. Want groot wild verschalken, dat gaat niet vanzelf. In deze vitrine zie je resten van neushoorns, bizons, rendieren, mammoeten ook. En van een haas en een poolvos. En van paarden, dieren waar neanderthalers intens jacht op maken. De meeste resten komen van dezelfde vindplaats: Veldwezelt in Lanaken. Daar troffen archeologen sporen van kampen aan. De plek is uitstekend geschikt voor de jacht. Er is vuursteen te vinden en de neanderthalers hebben er een goed zicht op de kuddes die door het weidse toendralandschap trekken. Misschien laten ze de paarden vastlopen in de drassige Maasoevers om ze zo van nabij met hun houten speren te kunnen doden. Neanderthalers leiden een hard bestaan, zoveel is duidelijk. Hun lichaam is hieraan aangepast. Maar alleen als het klimaat mild is - min of meer zoals in onze tijd - kunnen ze hier overleven. Als het te koud wordt, trekken ze zuidwaarts. Tienduizenden jaren lang is er hier dan soms geen menselijk leven.